Verdieping
In het voormalige Stijfveen is veel turf gewonnen, tot en met de jaren ’50 lagen er meerdere veenputten bij elkaar. Vanaf 1955 wordt het Stijfveen voor het eerst als open watertje afgebeeld, toen nog zonder groene rand er om heen.
Deze is zich gaan ontwikkelen in de jaren hierna. Het is niet zo dat deze groene rand echt als rand van de pingoruïne gezien kan worden, het gehele groene gebied ligt nog in de depressie. Dit is ook goed te zien op het fragment van de hoogtekaart van het huidige Boekweitenveen.
Meisje van Yde
Niet alleen de toponymie van deze locatie is bijzonder, ook op het gebied van vondsten is dit een bijzonder veentje. Er wordt namelijk gezegd, vooral door de oudere inwoners van Yde, dat het Meisje van Yde is gevonden in het Boekweitenveen/Stijfveen.
In de literatuur wordt ook wel aangegeven dat het Meisje van Yde is gevonden nabij de plek van het herdenkingsmonument. De oudere dorpsbewoners twijfelen hier aan omdat zij zich menen te herinneren dat dit veentje een ondiepe plas water was die meestal doorwaadbaar was, en dat het niet bekend stond als een veengat voor baggerturf.
Het is daarom niet aannemelijk dat in dat veentje een veenlijkje is gevonden tijdens het baggeren. Deze misverstanden zijn er geweest doordat de twee vinders van het veenlijkje, Hendrik Barkhof en Willem Emmens, vermoedelijk turf aan het graven waren op een voor hun verboden terrein en daarom het veenlijkje hebben verplaatst naar een plek waar zij wel mochten baggeren.
Op de hoogtekaart is de -mogelijke- pingoruïne goed herkenbaar, als geïsoleerde blauwe vlek (laagte) met er omheen een soort rand in geeltinten. Het centrale deel van de depressie wordt langzaam dieper. Hoogteverschillen aan het oppervlak liggen in de orde van 1-1,5 meter.