Verdieping
In de boringen vonden we behalve dekzand (afgeronde korrels, homogeen gelijke grootte van korrels), een afwisselende lagen met fijnere zandkorrels en lemig zand. Ook vonden we in diverse boringen zand waarin behalve heldere kwartskorrels ook mat witte grove zandkorrels/kleine grindjes aanwezig waren. Het fijnere en lemiger zand lijkt de mogelijkheid geschapen te hebben voor het ontstaan van een nattere situatie en daarmee het vormen van het veen.
De boring op de brede rug aan de overzijde liet juist alleen een 3 m dikke laag van dekzand zien, met daarop een dunne bouwvoor. We hebben hier tot meer dan 3 m geboord, en daarmee zaten we net zo diep als in de hogere delen van de andere boringen in de depressie, maar we kwamen alleen dekzand tegen. Dit is dus een echte dekzandrug.
De veenvulling was erg dun, en het veen was bijna geheel veraard. Bij twee boringen troffen we helemaal onderin een laag met licht grijs zeer lemig zand aan, wat vermoedelijk een zandige keileem is. Er is hier dus sprake van smeltwaterzanden op keileem, die zijn afgedekt met dekzand, en in het centrale deel ook nog met veen.
De locatie lijkt daarom geen pingoruïne te zijn, maar is hoogstwaarschijnlijk een uitblazingskom, waarbij het formaat en de hoogte van de ruggen wel exceptioneel is. Wellicht heeft dit te maken met de ligging in het voormalig smeltwater dal van de Vecht, waardoor de ondergrond een andere is dan bijvoorbeeld op het keileemplateau.
Het dekzand is dan weggeblazen tot op het niveau van deze (smeltwater) zanden. Het profiel laat een vlakke bodem zien met een dunne laag veen, met ruggen rondom die bestaan uit dekzand, wat past bij het beeld van een uitblazingskom. Ook het feit dat de oostelijke rug breder is dan de westelijke past ook in het beeld van de vorming van een uitblazingskom.